Burgemeester wil beruchte Chaussée d’Amour weg: “Ze noemen het folklore, ik vind het beschamend”

Jelle Engelbosch (N-VA), waarnemend burgemeester in Sint-Truiden, wil de Chaussée d’Amour laten verdwijnen. Samen met partijgenoot en schepen Jo François onderzoekt hij een plan om de bordelen te raken. “Zo kunnen we dit beschamende verhaal uitdoven.”

De Truiense N-VA is al jarenlang een forse tegenstander van de vele bordelen langs de Luikersteenweg, die de steenweg in de jaren 90 de bijnaam ‘Chaussée d’Amour’ opleverde. Tien jaar geleden pleitte Jelle Engelbosch er al voor om al die eroshuizen onder te brengen in één complex, gelegen op een industriezone. “Een vzw moet daarbij zorgen voor transparante huurovereenkomsten”, zei Engelbosch destijds. “We moeten zorgen dat de schietpartijen, afpersingen en brandstichtingen verleden tijd blijven.”

Twee jaar en twee dodelijke ongevallen later nam het stadsbestuur dat voorstel zelfs ernstig in overweging. Het schepencollege ging zelfs op prospectie in het Antwerpse Schipperskwartier, maar uiteindelijk bleef alles bij het oude.

Sjerp

In tussentijd is er veel veranderd. In 2019 trad N-VA voor het eerst toe tot de coalitie in Sint-Truiden. Engelbosch werd eerste schepen, Jo François kreeg onder meer lokale economie in z’n portefeuille. Nadat Veerle Heeren (tijdelijk) een stap opzij moest zetten na haar voortijdige vaccinatie, mocht Engelbosch zelfs de sjerp omgorden als waarnemend burgemeester.

De kaarten liggen dus ideaal voor de partij om de Chaussée d’Amour, de oude doorn in het oog, in de huidige vorm een halt toe te roepen. Want voor alle duidelijkheid: het standpunt van de N-VA is het voorbije decennium niet veranderd. “Volgens sommigen hoort de Chaussée d’Amour bij Sint-Truiden”, zegt Engelbosch. “Ze noemen het folklore, maar ik vind het vooral beschamend voor onze stad”, zegt Engelbosch. “Het sleept een verleden met zich mee van brandstichting en vrouwenhandel. Veel nostalgie is daar voor mij niet aan. Voor alle duidelijkheid: ik heb niets tegen prostitutie op zich, maar wel tegen de manier waarop het op de Chaussée d’Amour gebeurt.”

Uitdoofscenario

Daarom maken Engelbosch en François werk van een uitdoofscenario. Momenteel laten ze onderzoeken of de stad de onroerende voorheffing voor die bars fors kan en mag verhogen. “We willen die belasting zelfs maal tien doen”, zegt Engelbosch onomwonden. “Door die enorm hoge taks hopen we het houden van zo’n bordeel te ontraden, zodat het verhaal op termijn eindigt.” Het is voor Engelbosch de meest voor de hand liggende maatregel om dat uitdoofscenario te realiseren. “We dachten er ook aan om bijvoorbeeld de vergunning van die bars af te nemen wanneer zo’n pand jarenlang leeg staat of na een bepaald aantal GAS-boetes. Het probleem is echter dat er niet zoiets bestaat als een vergunning voor een bordeel. Het enige wat die bars hebben, is een tapvergunning.”

De onroerende voorheffing is een jaarlijkse geïndexeerde belasting op het kadastraal inkomen (KI) van onroerende goederen (gronden, gebouwen, materieel en outillage in bedrijven). Ze bestaat uit een basisheffing voor de Vlaamse overheid, aangevuld met opcentiemen voor de provincie en de gemeente waar het onroerend goed ligt. Die gemeentelijke opcentiemen wegen het zwaarst door bij de berekening van het totale bedrag. Sinds 2019 mogen gemeenten die opcentiemen differentiëren. Dat betekent dat ze de onroerende voorheffing in een bepaalde wijk of buurt goedkoper kunnen maken, om mensen aan te moedigen zich daar te vestigen. Gemeenten moeten daarvoor wel de goedkeuring krijgen van de Vlaamse Belastingdienst én de gouverneur of het Agentschap Binnenlands Bestuur.


Herk-de-Stad

Sint-Truiden is niet de enige Limburgse gemeente die bezig is met die differentiatie. De gemeenteraad in Herk-de-Stad besliste in mei bijvoorbeeld dat beginnende zelfstandigen twee jaar geen onroerende voorheffing zouden moeten betalen. De focus lag op kleine zelfstandigen die hun activiteiten uitvoerden als hoofdberoep. Ze kregen een positief advies van de Vlaamse Belastingdienst. “De vraag van Herk-de-Stad was voor de Vlaamse Belastingdienst technisch uitvoerbaar”, zegt Vlaams minister van Financiën Matthias Diependaele. “Over de juridische geldigheid en mogelijke schending van het gelijkheidsbeginsel spreekt de dienst zich niet uit. Dat is aan het Agentschap Binnenlands Bestuur en/of de gouverneur.” Limburgs gouverneur Jos Lantmeeters deed dat intussen. Volgens hem was die maatregel een schending van het gelijkheidsbeginsel. De stad zal het dossier nu aanpassen en opnieuw voorleggen aan de gemeenteraad.

Wat het initiatief van Herk-de-Stad betekent voor Sint-Truiden, is nog niet duidelijk. Vraag is of de Limburgse gouverneur voor het Truiense plan wel een goedkeuring zal geven. Dat is voorlopig zelfs nog niet aan de orde. Eerst moet de Vlaamse Belastingdienst nog een advies geven.

Belastingen verhogen

Het is bovendien afwachten hoe de andere politieke partijen in Sint-Truiden zullen reageren op dit initiatief. Maar zowel Ludwig Vandenhove (Vooruit), burgemeester van 1995 tot 2012, als Veerle Heeren (CD&V) probeerden eerder al om de Chaussée d’Amour in te perken door een financiële strop rond de nek van de bars te binden, al was dat toch iets minder dwingend dan N-VA van plan is. De vorige burgemeesters verhoogden systematisch de belastingen. In 1992 was dat nog jaarlijks 20.000 Belgische frank per personeelslid. Met 53 ingeschreven diensters in 26 bars leverde dat de stad ruim één miljoen frank op. Dat inspireerde ook het nabijgelegen Heers, waar een handvol bars gelegen zijn langs de Luikersteenweg. In 1993 kwam daar een nieuw reglement, dat bareigenaars verplichtte 25.000 frank per dienster te betalen.

In 1998 was het bedrag per dienster in Sint-Truiden al meer dan verdubbeld, tot 50.000 frank. Daarna volgde er een nieuwe berekeningswijze, met categorieën. Wanneer de bar plaats bood aan één of twee vrouwen, moest de uitbater 85.000 frank betalen. Voor drie of vier vrouwen was dat 160.000 frank, bij vijf of meer dames 280.000 frank. Amper drie jaar later werden die bedragen al verdubbeld.

Op de schop

Dat die belasting enkel gold voor bordelen en niet voor horecazaken, schoot bij de uitbaters meteen in het verkeerde keelgat. Ze dreigden zelfs met een rechtszaak. “Officieel zijn wij caféhouders met dienstmeisjes, want een bar is nog steeds niet erkend”, zei een uitbater in 2001. “Ook de serveersters in cafés en ijssalons vallen onder dezelfde noemer. Alleen, daar worden de taksen niet verdubbeld en dat is pure discriminatie.”

Of het één met het ander te maken had, is onduidelijk, maar feit is dat het reglement vrij snel op de schop ging. Belastingen voor bars hingen daarna niet langer af van het aantal diensters, wel van de grootte van het bordeel. Dat kostte een bar in 2006 tussen de 4.300 en 6.800 euro per jaar, in 2012 was dat al opgelopen tot 5.160 euro voor de kleinste bordelen en ruim 8.000 euro voor de grootste.

Pooierschap

Officieel was die belasting een compensatie voor de overlast die de gedoogde prostitutie met zich meebracht. Maar toch bleef de inning flirten met discriminatie. In Schaarbeek bijvoorbeeld, waar een gelijkaardig reglement van toepassing was, stapten uitbaters in 2013 naar de rechter. “Geld verdienen aan de activiteiten van prostituees staat gelijk met pooierschap”, zo luidde hun redenering. Het onderzoek stierf een stille dood.

In Sint-Truiden kwam het zo ver niet. Maar er duikt de laatste jaren wel een nieuw probleem op. In de loop der jaren namen kwamen steeds meer bars in handen van Oost-Europeanen. Veel van die uitbaters, vaak stromannen, verschuilen zich echter achter allerhande obscure bvba’s. Daardoor wordt het voor de stad steeds moeilijker om te achterhalen wie ze verantwoordelijk moeten stellen wanneer die belasting niet betaald wordt.
340.000 euro mislopen

Zo stond er in 2017 nog een rekening open van 300.000 euro aan niet-betaalde ‘erostaksen’. Het Truiense stadsbestuur dacht daar echter een mouw aan te passen. Wanneer de uitbater van de bar onbekend is, zouden ze voortaan de belasting bij de huurder of zelfs de eigenaar van het pand innen. “Kan niet”, oordeelden de baruitbaters, die naar de rechtbank trokken en deels gelijk kregen. In afwachting van juridische duidelijkheid besliste de stad om dan maar helemaal geen belastingen meer te innen. Bijgevolg kreeg de stad de voorbije drie jaar welgeteld nul euro binnen wat de belastingen voor de bordelen betreft. Alleen al in 2018 en 2019 liep de stad zo naar schatting 340.000 euro mis.

Het is tegen dat licht dat N-VA nu werk wil maken van een hogere onroerende voorheffing. Noem het gerust een omweg om het debacle rond de niet-geïnde belastingen te ontwijken. Als de ene hand leeg blijft, moet de andere extra gevuld worden.

bron: https://www.gva.be/cnt/dmf20210703_95011862